LEO blogt 20 februari 2020

Participatie in de energietransitie: op zoek naar waar het schuurt

logo LEO

In aanloop naar onze Sectorbijeenkomst op 3 maart over Smarticipatie laat Eefje Cuppen haar licht schijnen over wat er schuurt bij onze gedachten over participatie.

Participatie in de energietransitie: op zoek naar waar het schuurt

Er wordt nogal wat verwacht van burgers. Koning Willem Alexander had het in de troonrede van 2013 over de ‘participatiesamenleving’. Ook termen ‘als energieke samenleving’ of ‘doe-democratie’ suggereren dat wij, burgers, actief moeten optreden bij collectieve problemen op gebieden zoals zorg, onderwijs en klimaatverandering. Het is duidelijk dat de overheid de burger nodig heeft om deze grote maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. CE Delft heeft becijferd dat in 2050 de helft van alle EU-burgers hun eigen elektriciteit kunnen opwekken. Om daar vervolgens fijntjes aan toe te voegen dat zonder deze “energie-burgers” een transitie naar een 100% duurzaam systeem niet mogelijk is. Niet alleen is het dus een mogelijkheid, het is ook een noodzaak dat burgers een actieve rol gaan spelen.

Participatie als mantra

Geen wonder dus dat participatie niet meer weg te denken is uit de discussie rond energietransitie. Burgers moeten betrokken worden bij wijkaanpakken voor aardgasvrije wijken en omgevingsvisies, en volgens het klimaatakkoord moet 50% van de opgewekte elektriciteit in 2030 (!) in handen zijn van lokale partijen. Hoe realistisch zijn die verwachtingen? Participatie is een mantra geworden. In die ideeën over participatie zitten echter allerlei, vaak impliciete, vooronderstellingen besloten.


Verscholen aannames achter participatie

Zo zijn er vooronderstellingen over wie kan, mag en moet meedoen. Er zijn vooronderstellingen over het doel van participatie: bijvoorbeeld het creëren van draagvlak of betrekken van marginale groepen. En er zijn aannames op basis van technologische oplossingen in de energietransitie. Bij grootschalige waterstofproductie is de burger bijvoorbeeld een “omwonende van een industriële activiteit” en een “gebruiker” aan het eind van de keten. Bij decentrale elektriciteitsopwekking daarentegen is de burger een “prosumer”, marktspeler dus, en centrale actor in het energiesysteem. Probleem is dat die aannames tot fricties kunnen leiden, bijvoorbeeld wanneer verschillende partijen verschillende verwachtingen hebben.

Evidence-based participatie

Er is ontzettend veel geschreven en bedacht over participatie, zowel in de wetenschap als in de praktijk. Het is opvallend dat er, ondanks al die ervaringen en inzichten, weinig bekend is over de impact van participatie. Er worden wel degelijk pogingen gedaan om kennis bij elkaar te brengen. Maar vaak gaat deze kennis over hoe je participatie op zou moeten zetten, op basis van veelal anekdotisch bewijs, of individuele ervaringen. Er wordt maar heel weinig geëvalueerd. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat evaluatie alleen kan als het doel van participatie helder is. Evalueren klinkt misschien ook niet heel sexy. Maar het is wel nodig, als we serieus zijn over participatie in de energietransitie. Participatie zou geen mantra moeten zijn, maar een evidence-based beleidsinstrument.